Voorafgaand aan de Goede Vrijdagdienst was er een vastenmaaltijd: een eenvoudige maaltijd met soep en brood.

Het lijdensverhaal werd gelezen en passende liederen gezongen. Daarna werd de Paaskaars gedoofd. Aan het eind van de dienst kreeg ieder de gelegenheid rond het kruis te komen staan en een waxinelichtje aan te steken en ging stil de kerk uit.

In de paasnachtdienst op zaterdagavond kwam een ieder stil de donkere kerk weer in, waarna de nieuwe paaskaars werd binnen gedragen met de woorden “Licht van Christus”. En zo staken de ambtsdragers het bij binnenkomst gekregen kaarsje aan om het licht door te geven aan iedere aanwezige onder het zingen van “Licht dat ons aanstoot in de morgen.”

Aan het eind van de viering verzamelden we ons buiten met onze brandende kaarsen om uit volle borst met het orgel mee te zingen:

“Christus, onze Heer, verrees.”

Goede vrijdag:

Stille zaterdag