De dakloze kerktuinslaper
30 juli 2024

Wie de afgelopen maanden op zondagmorgen over het voorplein naar kerk kwam, zal wel hebben gezien dat een dakloze daar zijn plekje had gevonden. Eerst lag hij tussen de pilaren. Maar toen hij daar weg moest omdat Marjolein Gorissen hem niet in het zicht wilde hebben bij begrafenissen en trouwerijen, heeft hij het zich zo gemakkelijk mogelijk gemaakt in een hoekje naast de kerk – onder de brandtrap van de Onesimuszaal. Donderdag 18 juli is hem verteld dat hij ook daar weg moest. En nu is hij inderdaad weg.

Wanneer merkten we hem voor het eerst op? Dat is niet goed meer te zeggen. Begin april maakte een van de zondagskosters een foto van zijn slaapplaats en zette die in de kosters app-groep. Maar een paar weken daarvoor was al te zien dat er af en toe iemand sliep tussen de pilaren. Niet iedere nacht. En ik verwachtte toen nog dat deze onbekende persoon wel zou vertrekken. Jaren geleden sliep er ook wel eens iemand in de tuin van de kerk. Je merkte daar eigenlijk niets van. Maar toen deze nieuwe slaper  zijn matrasje overdag niet meer opborg in de kapotte koelkast die (toen nog) naast de kerk stond, en hij steeds meer spulletjes rond zijn slaapplaats verzamelde, leek het toch eens tijd om kennis met hem te maken en ook om te gaan uitzoeken welke instellingen zich in Rotterdam nu precies bezig houden met daklozen. Want het was toch een situatie die niet al te lang kon voortduren.

Via Google vond ik het e-mailadres vangnetGGD@rotterdam.nl. Daar reageerden ze meteen: binnen een paar uur na de melding kwam er een e-mail van het Leger des Heils. Zij zouden langsgaan en proberen contact te leggen. Dat was op 19 april.    

Contact leggen met de slaper was evenmin moeilijk. Marjolein had me al verteld dat ze goed met hem kon praten. Hij sprak Nederlands en hij maakte een heel normale indruk. Ik heb trouwens ook later nooit gezien dat hij verward was of vreemd gedrag vertoonde, alleen maar van anderen verhalen daarover gehoord (die zelf misschien die verhalen ook weer van anderen hadden gehoord). Als hij aanwezig was – en hij was steeds langer aanwezig in de ochtend – hoefde je hem alleen maar wakker te maken. Dat was overigens soms nog moeilijk genoeg. Zoals hij zelf eens tegen mij zei: “Ik was laat thuisgekomen vannacht.”

Hij vertelde (desgevraagd) dat hij Sjors heette en dat hij al 20 jaar op straat leefde; sinds zijn 16de. Hij kende verscheidene instanties die hem hulp konden bieden. De Nico Adriaans Stichting vond hij niet zo prettig, en bij De Ontmoeting kwam hij er niet echt tussen. Daar was altijd wel iemand die hoger op de wachtlijst voor hulp stond. Hij was eigenlijk te aardig en te geduldig. Hij was zijn daklozenpas kwijt en daardoor kon hij niet in de nachtopvang slapen, waar trouwens ook lang niet altijd plaats was. En hij had ook geen uitkering meer. Hij zou volgende week of zo daarom wel contact zoeken met een hulporganisatie. Dat was wat híj zei.

Van mijn kant vertelde ik hem dat de kerk met zijn aanwezigheid in de maag zat. Ongeveer zo: We zijn een kerk. We willen je dus niet zomaar wegjagen zonder een menselijke oplossing voor je te zoeken. Maar je maakt wel troep. En je poept in de tuin. Je verzamelt een hoop rotzooi om je heen. De buren raken overstuur van je. En de beheerders van de kerk fronsen de wenkbrauwen bij de gedachte aan jouw aanwezigheid. We willen je kwijt, maar op een nette manier. Je moet dus echt actie ondernemen en eindelijk eens het telefoonnummer bellen dat de hulpverleners op jouw slaapplek hebben achtergelaten. Anders komt er actie van de andere kant en word je weggejaagd.”

Want zo ging het: telkens als er een daklozenteam van de gemeente of een hulpinstelling langs kwam bij de kerk dan was Sjors nét niet aanwezig. Ze lieten contactgegevens achter, maar hij belde ze nooit, ook al zei hij dat hij dat wel zou doen en liet hij mij desgewenst het contactbriefje met het telefoonnummer zien. “Ik ga heus wel weg”, zei hij. “Zo gaat het altijd. Ik blijf ergens een tijdje en dan gaat het niet meer.” “Wil je dan geen plek voor jezelf”, vroeg ik. “Een kamer ergens, met je eigen spullen.” “Ja, natuurlijk wel,” zei hij dan. En op een morgen, na een nacht dat het pijpenstelen had geregend en hij zich koud en miserabel voelde, zei hij: “Ik blijf op straat totdat ik het eindpunt heb bereikt.” Hij vertelde alleen niet wat hij met ‘het eindpunt’ bedoelde.  

Als vrijwilliger bij de Voedselbank heb ik in het verleden best al met wat daklozen gesproken, maar dat was heel anders. Dat waren mensen die maar zelden op straat sliepen, meestal wel ergens terecht konden voor een tijdje. Sommigen van hen stonden bij de gemeente geregistreerd als ‘bankslapers’. Soms waren het ook vrouwen met kinderen in een beschermende opvang in De Esch. En de meesten stonden al wel ergens op een wachtlijst voor een kamer of een woning. Daar keken ze echt naar uit en ze deden hun best om eindelijk huisvesting te krijgen. Wat dan wel jaren kon duren, dat wel.

Met Sjors was het anders. Hij is meer een dakloze van het slag waar Yvette – een van de vrijwilligers van de Voedselbank – wel eens over vertelde. Een zorgmijder. Yvette werkt in de Drechtsteden bij het Leger des Heils. Zij struint samen met iemand anders daar ’s morgens vroeg langs portieken, door de parken, de bosjes en de weilanden om contact te leggen met buitenslapers, om te proberen ze in de opvang te krijgen. Het kon wel eens een jaar duren voordat je een beetje hun vertrouwen had gewonnen. En toen ik Yvette vertelde over Sjors, vertelde zij mij dat ze het vorige jaar, na jaren trekken en duwen, drie zulke daklozen aan huisvesting hadden geholpen – en dat twee daarvan nu alweer op straat sliepen. Niet erg bemoedigend klonk dat.

In mei wisselde ik nog een paar app-berichten uit met het Leger des Heils, maar ze troffen hem steeds niet aan. Na half juni was koster Marjolein erg boos geworden op Sjors omdat hij bij de brandtrap had gepoept en er in het algemeen een zootje van maakte. Dus stuurde ik een tikje moedeloos op 21 juni weer een bericht aan het Leger des Heils. En zowaar, op 25 juni hoorde ik: “Mijn collega’s hebben hem vanmorgen aangetroffen. Hij wilde niets. We zijn nog aan het kijken of de andere organisaties hem kennen.” Een paar minuten later: “We hebben boven water wie het is. En ook wie de begeleidende instantie is. Hij is dus in beeld!”

Daarna wilde ik natuurlijk weten welke dan de begeleidende instantie was, en of ik daar ook contact mee kon krijgen. Vervolgens kreeg ik eerst een zekere Wim van het Daklozenteam aan de telefoon en daarna app-contact met Pieter van De Ontmoeting op de ’s-Gravendijkwal. Pieter bleek degene die Sjors al langer kende.

Zo ongeveer het eerste wat ik van Pieter hoorde was: “Maar hij heet géén Sjors.” Ik: “Hoezo geen Sjors?” Pieter: “Dat zal hij wel verstandiger hebben gevonden.” (Een paar dagen later zei ‘Sjors’ hierover tegen mij: “Ik kijk eerst altijd even de kat uit de boom als ik met een vreemde praat.”) Iets anders wat Pieter óók vertelde: “Ik heb al eerder contact met hem gehad, het was me gelukt om van alles voor hem te regelen, hij zou zelfs een kamer kunnen krijgen. Maar opeens was hij verdwenen.” Oei. Dat was geen goed teken.

We wisten nu wel wie Sjors was, en welke welzijnswerker hem probeerde te helpen, maar het lukte die welzijnswerker nog niet direct om contact te krijgen met hem. Dat duurde tot donderdag 11 juli. Een groepje gemeenteleden was die dag bezig de tuin van de kerk te fatsoeneren. De situatie rond de brandtrap was rommelig. Sjors lag nog te slapen in het iglotentje dat hij een paar weken daarvoor ergens op de kop had getikt. Ria Vuik (actief in wijkgemeente Hervormd Kralingen) en ik besloten hem wakker te maken en met hem te praten. Ria kende hem al wel. Ze had al verschillende keren met hem gesproken. Ons doel voor dit gesprek: Hij moest zijn rommel beter opruimen, niet allerlei spul de tuin inslepen. (Er stonden inmiddels twee fietsen, een elektrische step en een barbecue en nog wat los spul). En hij moest nu echt een afspraak maken met Pieter van De Ontmoeting. Want hij kon wat ons betreft alleen bij de kerk blijven kamperen als er een beetje perspectief kwam op begeleiding en opvang, en als hij wat minder rommel maakte. Sjors luisterde naar ons en belde zonder morren Pieter. Ze maakten een afspraak voor de volgende dag. Pieter zou naar de kerk komen.

De dag van die afspraak was weer eens een door en door natte dag zoals er deze zomer al een aantal zijn geweest. Toen Pieter bij de kerk kwam was Sjors er niet, maar het lukte nog wel om hem te bellen. Hij vond het te nat, maar beloofde alsnog te komen; kwam die middag echter niet meer opdagen.

In het begin van de volgende week lukte het Pieter om een nieuwe afspraak te maken; op donderdag 25 juli. Ze zouden dan samen naar de gemeente gaan voor een nieuw identiteitsbewijs en om een daklozenuitkering te regelen. Die week was ik met vakantie. Ria stuurde mij een gesproken app-bericht over wat er gebeurde. Ze was dinsdag al bij de kerk geweest om Sjors op het hart te drukken deze keer echt te komen opdagen. Maar hij was er niet. Ze liet een briefje achter. Maar helaas, bij de afspraak op donderdag was hij er ook niet. Pieter kreeg hem telefonisch ook niet te pakken.

Voor Ria en Pieter was dat de spreekwoordelijke druppel. Sjors kwam zijn afspraken niet na, probeerde alleen zijn verblijf bij de kerk te rekken. Pieter benadrukte dat het soms beter was om een situatie maar af te kappen. Duidelijke kaders stellen, zeggen wat je gaat doen en dat dan ook doen. En we hadden hem al meerdere keren gewaarschuwd dat hij hulp moest accepteren of anders vertrekken. Dit gedoe met Sjors leidde nergens toe. Het werd dus vertrekken, hoe jammer dat ook was, want dan zou hij weer een tijdje uit zicht van de hulpverlening raken. Later die middag zouden Ria en haar man – kerkrentmeester Gerard Bergshoeff – de spullen van Sjors naar de vuilstort brengen. Ik vond het een begrijpelijke maar treurige beslissing.

Ria en Pieter gingen hun weegs. Een uur later belde de buurvrouw: Sjors was weer op het terrein. Ria en Gerard gingen erheen en vertelden hem dat hij niet langer welkom was, en waarom dat zo was. Sjors mopperde flink, maar schikte zich in zijn lot, nam wat spulletjes mee. Ria en Gerard brachten het meeste naar de vuilstort; te vies om aan te raken, zei Ria.

Daarna bleek Sjors de volgende dag toch weer bij de kerk te hebben geslapen. De politie werd gebeld en Sjors is verwijderd. Hij kreeg nu ook nog een gebiedsverbod aangezegd. En dat is het einde van het verhaal van de dakloze bij de kerk.

Al met al vind ik het triest dat het zo gelopen is. Van het Daklozenteam van de gemeente had ik gehoord van een mevrouw die een jaar lang in de tuin van de Lambertuskerk heeft geslapen – aan het andere einde van de Hoflaan. Ze werd daar verwend, hoorde ik. Kreeg koffie en eten. Maar zij was dan ook een vrouw die iedere dag al haar spulletjes keurig opborg in een rode rolkoffer. Je zag gewoonweg niet dat ze er was. Na een jaar had ze een kamer in de opvang. Ik had gewild dat het met Sjors ook zo zou zijn gegaan. De Lambertuskerk had blijkbaar het geluk van een wat makkelijkere dakloze. Want inderdaad, Sjors werkte als het erop aan kwam voor geen meter mee. Hij nam geen verstandige beslissingen. Dat kon hij ook niet, hoorde ik achteraf. Hij was verslaafd aan crack of heroïne. De pijpjes die Marjolein bij zijn slaapplaats had gevonden en de vele citroenen die er lagen, wezen daar op. Daarbij kwam ook nog dat de buren heel erg bang voor hem waren, dat de bewonersvereniging van de Hoflaan zich ermee begon te bemoeien, en bij de beheerders van de kerk stonden de seinen ook op oranje. Het was een redelijk kansloze missie om hem te helpen. Maar toch balen.

Leonard de Vos

Bij de foto bovenaan: slaapplaats stadium 2. Op het moment van de foto redelijk opgeruimd; dat was wel eens anders. Later kwam er nog een iglotentje bij (onder de trap) en wat dekens die aan de trap hingen en het tentje af­scherm­den. Best wel knus eigenlijk. De pallets dienden als (nacht)kastjes.

Op de foto’s hieronder is het een stuk rommeliger.