Ieder jaar in mei raken de verhalen over de verwoesting van Rotterdam door het bombardement en de brand die daarop volgde me weer. Sommigen in onze gemeente hebben het als kind meegemaakt. Anderen hebben er zelf geen herinneringen aan, maar zijn elders opgegroeid omdat hun ouders moesten vluchten. Hun verhalen maken mij ervan bewust hoe ontwrichtend deze gebeurtenis en de jaren daarna zijn geweest. En hoe dat een leven lang kan doorwerken.
In zijn online toespraak voor de Tweede Kamer noemde president Zelensky van Oekraïne het bombardement op Rotterdam. In Oekraïne maken mensen nu mee wat hier deel van de geschiedenis van onze stad is geworden. Het gewone leven is van het ene op het andere moment veranderd in een levensbedreigende situatie, waarvan je niet weet hoe lang die zal duren.
Ondertussen gaat ons leven gewoon door. Maar we kunnen niet om het grote leed heen dat via de media op ons afkomt. Dit is dichtbij. We zijn erbij betrokken als Europees land. Voor Oekraïense vluchtelingen zijn wij de ‘eigen regio’. Hoe vind je een balans tussen al dat leed, je gevoel van machteloosheid en de dagelijkse dingen? En hoe spreekt het geloof daarin mee? Wat verwacht je van jezelf? Wat verwacht je van God?
De afgelopen weken werd ik opnieuw getroffen door de gedachten die Etty Hillesum heeft over onvoorstelbaar groot leed en je eigen kleine leven. Ik zocht teksten van haar uit voor de Stille Weekwandeling. Etty is een jonge vrouw wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Zesentwintig is ze, Joods, en ze woont in Amsterdam. Daar worstelt ze met zichzelf én met de vele beelden van menselijk lijden die op haar afkomen. Dat lijden komt vanwege haar Joodse afkomst steeds dichterbij. Troosteloos noemt ze de situatie. Onbarmhartig. “Mijn God, dit tijdperk is te hard voor broze mensen als ik ben”, schrijft ze in haar dagboek. Terwijl ze aan haar bureau zit kijkt ze echter uit op de jasmijn achter het huis. Ze oefent zich om te blijven genieten van de kleine dingen. Niet als vlucht uit de werkelijkheid, maar om het daarin uit te houden. “Dit is geen leven meer”, noteert ze: “angst, verbittering, haat, wanhoop. Leven wij niet iedere dag een heel leven? Ik ben bij de hongerenden, bij de mishandelden, iedere dag, maar ik ben ook bij de jasmijn en bij dat stuk hemel achter mijn venster”.
We hoeven, leer ik van Etty, onze solidariteit met wie lijden niet uit te spelen tegen dagelijkse momenten van vreugde. Juist omdat zij beseft hoe bedreigd het leven is richt ze haar aandacht op dat wat in het grote wereldleed nog geluk brengt. “Maar nu ben ik alweer alleen nog maar mezelf” constateert ze als de oorlog iets meer dan een jaar gaande is, “Etty Hillesum, een vlijtige studente in een vriendelijke kamer met boeken en een vaas margrieten. Ik loop weer in m’n eigen smalle bedding en het contact met ‘Mensheid’, ‘Wereldgeschiedenis’ en ‘Lijden’ is weer afgebroken. Dat moet ook, anders zou een mens helemaal gek worden”. Voor haar heeft dat alles met geloof te maken. Meerdere teksten in haar dagboek lezen als een gebed. Ze ziet God als degene die in ons woont met zijn Liefde en Barmhartigheid, en die als het ware steeds weer opnieuw opgegraven moet worden. Het is aan ons om Hem te helpen en die Liefde en Barmhartigheid in onszelf te bewaren, ja zelfs tot het laatst toe te verdedigen. De jasmijn is daarvan een symbool:
“De jasmijn achter mijn huis is nu helemaal verwoest door de regens en stormen van de laatste dagen, haar witte bloesems drijven verstrooid in de modderige zwarte plassen op het lage dak van de garage. Maar ergens in mij bloeit die jasmijn ongestoord verder, net zo uitbundig en teder, als ze altijd gebloeid heeft. En ze verspreidt haar geuren rond de woning, waar jij huist, mijn God. Je ziet, ik zorg goed voor je”.
In 1943 wordt Etty Hillesum gescheiden van haar jasmijn. Ze gaat in 1942 vrijwillig naar Westerbork als medewerkster van de Joodse Raad, om mensen bij te staan. In 1943 wordt ze afgevoerd naar Auschwitz. Ook voor haar ligt in Amsterdam een struikelsteen in het trottoir, ze keert niet terug. De wereldgeschiedenis heeft haar overweldigd. Maar uit de brieven die ze vanuit Westerbork geschreven heeft weten we dat de jasmijn in haar is blijven bloeien, dat haar concentratie op wat op dat moment van waarde was haar heeft geholpen om innerlijk niet te bezwijken. Zo heeft zij God steeds weer in zichzelf opgegraven.
De citaten zijn uit: “Het verstoorde leven”. Dagboekaantekeningen van Etty Hillesum 1941-1943.
ds Marianne Bogaard